- reste
- reste [rest]〈m.〉1 rest ⇒ overschot, restant2 rest ⇒ overige, verdere gedeelte3 〈meervoud〉resten ⇒ overblijfselen, overlevenden, ruïnes, kliekjes4 〈meervoud〉stoffelijk overschot♦voorbeelden:1 reste de clarté • klein beetje lichtreste d'espoir • sprankje hoopne pas attendre, ne pas demander son reste • zich uit de voeten maken, de rest van de bui niet afwachtensans parler du reste • om over de rest maar te zwijgenavoir de l'argent de reste • geld te over hebben2 au reste, du reste • overigenspour le reste, quant au reste • wat de rest betreftet (tout) le reste • enzovoort¶ n'être jamais en reste • nooit om een antwoord verlegen zijnêtre, demeurer en reste • in gebreke blijvenpour ne pas être en reste • om niet achter te blijven1. mrest2. restesm pl1) overblijfselen, ruïnes2) stoffelijk overschot
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.